Een dag voor zijn 92-ste verjaardag overleed
op 5 december 2012 David Warren "Dave" Brubeck na een muzikaal rijk
en ook succesvol leven als musicus. De piansit en componist Brubeck schreef
jazzstandards die nu nog steeds bij veel jazzmusici tot het repertoire behoren,
zoals 'In Your Own Sweet Way' en 'The Duke'. Zijn allergrootste hit, 'Take
Five', kwam van altsaxofonist Paul Desmond, die jarenlang deel uit maakte van
het uiterst succesvol Dave Brubeck
Quartet. De muzikale stijl van Dave Brubeck wisselt van zeer subtiel tot
regelrecht bombastisch. Zijn muziek kenmerkt zich door het gebruik van
ongebruikelijke maatsoorten, en contrasterende ritmes en toonsoorten. Zo komt
'Take Five', een nummer in 5/4 maat van het album 'Time Out', een van de
allerbest verkochte jazzplaten ooit. Andere nummers uit die periode waren 'Pick
Up Sticks' in 6/4 maat, 'Unsquare Dance' in 7/4, 'World's Fair' in 13/4 en 'Blue Rondo à la
Turk' in 9/8 maat. Na de kwartetperiode werd Brubeck vooral een bekend en
gerespecteerd componist van symfonische
muziek en religieuze muziek.
Brubeck werd op 6 december 1920 in Concord,
Californié geboren. Zijn moeder was een Engelse pianiste, zijn vader een veeboer van gemengd
Indiaanse-blanke afkomst. Omdat zijn twee oudere broers Henry en Howard al met
een muzikale loopbaan bezig waren, wilde de jonge Dave Brubeck oorspronkelijk
bij zijn vader in het bedrijf gaan werken. Hij kon indertijd geen muziek lezen,
mede door problemen met zijn ogen. Meestentijds wist hij echter met zijn
pianospel buitenstaanders om de tuin te leiden. Op de universiteit volgde hij
colleges veeartsenij, maar op dringend
advies van een van zijn leraren ging hij lessen volgen aan de overkant van de
straat, in het conservatorium. Enige tijd na zijn inschrijving als conservatoriumstudent
werd Brubeck bijna ontslagen toen een van zijn professoren ontdekte dat Brubeck
geen bladmuziek kon lezen. Enige andere docenten sprongen voor Brubeck in de
bres met het argument dat zijn inzichten in contrapunt en harmonieleer dit
gebrek voldoende compenseerden. Pas na de belofte dat hij nooit zelf pianoles
zou geven, kreeg Brubeck de gelegenheid zijn studie te voltooien. Meteen na het
afstuderen in 1942, ging Brubeck in militaire dienst en werd aan de andere
zijde van de Atlantische Oceaan toegevoegd aan The Third Army van generaal
George Patton. Hij hoefde niet mee te doen in de Slag om de Ardennen, toen hij
zich meldde om als pianist op te treden in een show van het Rode Kruis. Daar
bleek zijn optreden zo'n succes dat hij de opdracht kreeg een band te formeren.
Aldus ontstond een van eerste bands binnen de Amerikaanse krijgsmacht waar
rassenintegratie een feit werd, n.l. "The Wolfpack". Het was in deze
oorlogssituatie dat Dave Brubeck in 1944 voor het eerst kennis maakte met de musicus
die later jarenlang zijn muzikale kameraad zou zijn, Paul Desmond.
Na vier jaar militaire dienst keerde Brubeck
in de collegebanken terug en studeerde bij Darius Milhaud, die hem
aanmoedigde om fuga en orkestratie te
studeren, maar niet klassiek piano. In dezelfde periode kreeg hij les van
Arnold Schönberg in een poging om meer van theorie en praktijk van het
modernisme te leren. De samenwerking tussen Schönberg en Brubeck verliep echter
niet goed, omdat Schönberg vond dat elke noot geheel en al verantwoord moest
zijn, een uitgangspunt dat voor Brubeck niet acceptabel was. Na voltooiing van
zijn studie bij Milhaud hielp Brubeck om het label Fantasy records op de been
te brengen. Brubeck werkte toentertijd met een octet en
met een trio (met o.a. Cal Tjader). Vanwege het nogal experimentele karakter
van hun muziek kregen beide groepen weinig kansen om op te treden en al evenmin
kans om platen te maken. Het trio werd vaak op het podium uitgebreid met Paul
Desmond. In 1949 werd Jack Sheedy, eigenaar van het Coronetlabel uit San
Francisco overgehaald om de eerste opnamen van het octet te maken. Het trio
volgde later. Het Coronet label van Sheedy had eerder opnamen gemaakt van
dixielandorkestjes. Maar helaas bleek Sheedy niet in staat zijn rekeningen te betalen. Hij overhandigde de masters van
de opnamen aan het firma die de platen perste, the Circle Record Company,
eigendom van Max en Sol Weiss. Deze gebroeders Weiss veranderden hun firmanaam
al spoedig in Fantasy Records. Een gelukkige gooi, want zij zagen zich geconfronteerd
met een snel toenemende vraag naar de platen van Dave Brubeck. Hun winst was
navenant.
Na een zwemincident dat
Brubeck bijna fataal werd, was Brubeck enige maanden uit de running. Tijdens
zijn herstel organiseerde hij in 1951
The Dave Brubeck Quartet met Desmond op altsaxofoon. Het kwartet resideerde een
lange periode in de nachtclub The Black
Hawk in San Francisco en mocht zich in een groeiende populariteit verheugen
tijdens tournees langs diverse universiteiten. Er volgden platen met titels als
'Jazz at Oberlin' uit 1953, 'Jazz at the College of the Pacific' uit 1953 en
Brubeck's debuut voor Columbia Records, 'Jazz Goes to College' uit 1954.
Indertijd, toen Brubeck zijn contract met Fantasy Records tekende, meende hij
dat hij een groot aandeel in deze platenmaatschappij had en fungeerde hij als
een soort public relationmanager voor de
firma. Hij moedigde de gebroeders Weiss aan om andere jazzartiesten onder
contract te nemen, zoals Gerry Mulligan, Chet Baker en Red Norvo. Uiteindelijk
kwam Brubeck erachter dat hij slechts een beperkt aandeel in zijn eigen opnamen
had. Hij tekende daarom maar al te graag bij Columbia Records. In 1954 viel hem
de eer te beurt om op de omslag van Time Magazine te verschijnen. Hij was de
tweede jazzmusicus welke deze eer te beurt viel. Eerder was Louis Armstrong hem
in 1949 voor gegaan.Voor Brubeck zelf hoefde het niet zo. Hij had het meer op
zijn plaats gevonden, wanneer Duke Ellington de eer had gekregen. Bovendien was
hij ervan overtuigd, dat hij als blanke de voorkeur boven een zwarte artiest
van groter kaliber had gekregen.
De eerste bassisten in het kwartet waren Ron
Crotty, Bob Bates,en de broer van Bob,
Norman Bates; Lloyd Davis en Joe Dodge waren de slagwerker tot Brubeck in 1956
Joe Morello aantrok. Morello, die eerder bij de pianiste Marian McPartland had
gewerkt, maakte door zijn technische beheersing de ritmische experimenten
mogelijk die Brubeck voor ogen had. In 1958 werd bassist Eugene Wright ssn het
kwartet toegevoegd, eerst voor de US State Department Tour door Europa en Azië,
later om vast lid te worden in 1959. Het Dave Brubeck Quartet in zijn meest
populaire bezetting was compleet.
Zelfs toen, in de latere vijftiger en begin
zestiger jaren, was Brubeck genoodzaakt om optredens af te zeggen omdat managers
van clubs het idee van een geïntegreerde band op hun podia onacceptabel vonden.
Ook heeft Brubeck in die periode een
televisieoptreden afgezegd, toen hem ter ore kwam dat men de gekleurde Eugene
Wright gedurende het optreden van het kwartet buiten beeld zou houden.
In 1959 nam
het Dave Brubeck Quartet 'Time Out' op. Columbia Records was enthousiast over het muzikale gehalte, maar
aarzelde de plaat uit te brengen.S. Neil Fujita was verantwoordelijk voor de
coverillustratie en de plaat bevatte eigen composities, waarvan er bijna geen
in een gebruikelijk maatsoort stond. Zowel de 9/8, 5/4, 3/4, als de 6/4 maat
waren mede beìnvloed door Europese en Aziatische volksmuziek waarmee het
kwartet tijdens voornoemde US State Department Tour kennismaakte. Ondanks of
misschien dankzij de ongebruikelijke maatsoorten zorgde dit album al snel voor
platinum.'Time Out' werd gevolgd door diverse platen met een gelijke aanpak,
zoals 'Time Further Out', 'Miro Reflections' uit 1961, met meer 5/4, 6/4 en 9/8
maatsoorten, plus de eerste poging met 7/4maat ; 'Countdown: Time in Outer
Space' (opgedragen aan John Glenn) uit 1962,met onder meer 11/4 en meer 7/4
maatsoorten; 'Time Changes uit' 1963, met veel 3/4 , 13/4 en 10/4 maatsoorten en de plaat 'Time In'
(1966). De meeeste platen waren ook bekend door het gebruik van werk van
moderne schilders. Zo sierde werk van
Joan Miró de hoes van 'Time Further Out', Franz Kline die van 'Time in Outer
Space', het werk van Sam Francis de hoes van 'Time Changes'. Hoogtepunt voor de
groep was hun live LP 'at the Carnegie Hall', door diverse critici beschreven
als het beste concert van Dave Brubeck ooit.
Samen met zijn echtgenote Iola schtreef Brubeck in de zestiger jaren een musical 'The Real Ambassadors', gedeeltelijk gebaseerd op ervaringen van het kwartet gedurende diverse internationale tournees. De plaat met de soundtrack van deze musical werd in 1961 opgenomen met onder meer Louis Armstrong, Lambert, Hendricks & Ross,en Carmen McRae. De musical werd in 1962 publiekelijk ten doop gehouden op het Monterey Jazz Festival. Op de top van hun populariteit produceerde het kwartet vier langspeelplaten per jaar. Los van de 'College' en de 'Time' platen bracht het kwartet ook platen op de markt met composities, gebaseerd op de reizen en de muzikale invloeden die ze elders opdeden. 'Jazz Impressions of the USA', uit 1956, was tevens het debuut van Joe Morello in de groep. Daarna volgden 'Jazz Impressions of Eurasia' uit 1958, 'Jazz Impressions of Japan' uit 1964 en 'Jazz Impressions of New York uit' 1964. Het zijn minder bekende platen maar ze zijn stuk voor stuk mooie voorbeelden van het studiowerk van het kwartet. Onder meer leverden deze albums Brubeck standards als "Summer Song," "Brandenburg Gate," "Koto Song," and "Theme From Mr. Broadway." Dit thema schreef Brubeck voor Craig Stevens CBS drama series. Het vormde net als andere muziek voor deze series de basis voor het "New York" album.). In 1961 trad Dave Brubeck op in enige scenes van de British Jazz/Beat film All Night Long, met sterren als Patrick McGoohan en Richard Attenborough. Brubeck speelt vooral zichzelf en zijn pianospel werd in close-up opgenomen. Brubeck speelt "It's a Raggy Waltz" van de 'Time Further Out' plaat and speelt een kort duet met Charlie Mingus in 'Non-Sectarian Blues.'
Naast alle andere muzikale activiteiten was
Brubeck begin zestiger jaren programmadirecteur van het radiostatioIn
WJZZ-FM (thans WEZN). Hij kreeg zijn
idee voor een puur en alleen jazzradiostation samen met zijn vriend en buurman
John E. Metts, een van de eerste Afrikaanse Amerikanen die senior manager van
een radiostation was. Het laatste studioalbum voor Columbia Records door het
kwartet in de Brubeck/ Desmond/Wright/Morello samenstelling was 'Anything Goes'
uit 1966, met Cole Porter songs. Enkele concerten volgden en de zwanenzang van
het kwartet in deze samenstelling was 'The Last Time We Saw Paris' uit 1967.
Brubeck bleef de kwartetformule trouw; hij tourde onder meer met Gerry Mulligan
en zijn vroegere kompaan uit het octet klarinettist Bill Smith. Zijn totale
productie aan jazzalbums is gigantisch. Naast het vertrouwde kwartet maakte hij
memorabele albums met de trombonisten Jay an Kai, 'Brubeck and Rushing' uit 1960 met zanger Jimmy Rushing, 'Tonight
Only with the Dave Brubeck Quartet' uit
1961, met zangeres Carmen McRae, 'Take Five Live' uit 1965, Live, opnieuw met
Carmen McRae, 'Marian McPartland's Piano Jazz with Guest Dave Brubeck' opgenomen 1984, uitgebracht 1993, 'Brubeck/
Mulligan/ Cincinnati' uit 1970,' Two Generations of Brubeck' uit 1973 (met twee van zijn getalenteerde
kinderen) en Brubeck & Desmond uit 1975: 'The Duets'. Daarnaast schreef
Dave Brubeck, oratoria, missen en symfoniëen. Veel werk op hoog niveau; het had
alles te maken met een niet aflatende creativiteit en nieuwsgierigheid en zeker
ook met discipline, zonder alcohol -of drugsproblemen.
Pas op hoge leeftijd
kwamen voor Brubeck de gezondheidsproblemen en kreeg hij een pacemaker. Maar
ook dat verhinderde hem niet om tot zijn 91-ste levensjaar door te gaan met
optreden en platen maken.
Bijdrage: C.P. Vincentius
Reacties
Een reactie posten