Het was een hoog, bijna
vrouwelijk stemgeluid, dat niet door iedere jazzliefhebber op prijs werd
gesteld. Maar het handelsmerk van Jimmy Scott hielp hem wel aan een muzikale
loopbaan tussen de groten der jazz van de afgelopen vijftig jaar. Het was ook
een loopbaan met veel tegenslag, ellende en jarenlang negeren, voordat hij op
latere leeftijd de erkenning kreeg die hij verdiende. De loopbaan van Jimmy Scott begon in de veertiger jaren
en resulteerde in 1950 in een kleine hit
'Everybody’s Somebody’s Fool'. Merkwaardig was dat hij in de
roem niet kon delen. Het nummer werd een hit tijdens zijn werk bij de band van
Lionel Hampton en de naam van de zanger werd nergens vermeld.
Zelfs met een dergelijke
bescheiden presentatie had Jimmy Scott grote invloed op de generatie van
zangers na hem, variërend van Nancy Wilson en Dinah Washington tot Frankie
Valli, Marvin Gaye .
Hoewel hij muziek maakte van
een verfijnde smaak en zijn platen in kleine aantallen werden verkocht, werd
hij een soort culturele toetssteen. Er werden documentaires over zijn leven
gemaakt, er verscheen een biografie en critici toonden hun waardering voor zijn
stijl van zingen. Qua stijl uiteenlopende
artiesten als Billie Holiday, Liza Minnelli en David Byrne hadden bewondering
voor Scott. Hij werd door Lou Reed uitgenodigd om mee op toernee te gaan, want
volgens Reed had Jimmy Scott de meest
uitzonderlijke stem die hij ooit had gehoord. De regisseur David Lynch vroeg hem
voor de laatste episode van het TVdrama 'Twin Peaks', waarvoor hij 'Sycamore
Trees' zong. De songs van Jimmy Scott belandden op de soundtracks van films als
'Glengarry Glen Ross' en 'Philadelphia'.
Zijn stem reikte tussen alt en
mezzosporaan, maar er klonk mannelijk kracht in door. Door een hormonale
afwijking in zijn jeugd, die later bekend werd als het Kellmann Syndroom, kwam
Scott nooit door zijn puberteit en veranderde zijn stem niet toen hij volwassen
werd. Hij was tenger gebouwd, had geen gezichtshaar en was klein, tot hij rond
zijn dertigste levensjaar onverwacht toch nog in lengte toenam. Jarenlang stond
hij te boek als Little Jimmy Scott. Hij trouwde vijf keer en had een aantal
vriendinnen, maar hij had een androgene uitstraling die leidde tot kleineren,
vernederen en pijnlijke discussies. In zijn biografie Faith in
Time: The Life of Jimmy Scott vertelde
hij: Tijdens mijn volwassenheid keken mensen naar me alsof ik iets geks was. Ik
werd voor homo, meisje, oud wijf, idioot en flikker uitgemaakt. Men vond mijn
zang te vrouwelijk. Ze konden me in geen enkele categorie plaatsen, niet in mannelijk
of vrouwelijk, niet in pop of jazz. Maar ik zag al vroeg dat mijn lijden ook
mijn redding zou zijn.'
Scott zettte zijn problemen om
in een dramatische en originele stijl van zingen. Hoewel hij geen noot kon
lezen, begreep hij de diepere betekenis van de teksten en was op zijn best in
emotionele ballads zoals 'I’ll Be Around', 'Sometimes I Feel Like a Motherless
Child' en 'Why Was I Born?' Hij zong vaak in een zeer
langzaam tempo, zodat hij gelegenheid kreeg om de teksten naar inhoud te
accentueren en zo aan algemeen bekende standards een andere emotionele lading
te geven. In een interview in 1988
schetste Quincy Jones hoe Jimmy Scott in de vijftiger jaren optrad. 'Hij stond
daar maar met zijn schouders omhoog, zijn ogen gesloten en met zijn hoofd naar
een kant. Hij zong als een blaasinstrument, met het muzikale concept van iemand
die een instrument bespeelt. Het was een zeer emotionele stijl, die diep in je
ziel doordrong.'
James Victor Scott werd in
Cleveland geboren in een gezin van tien kinderen. Zijn vader was wegenbouwer. Zijn moeder speelde
piano in de kerk. Toen Jimmy dertien was overleed zijn moeder. Toen zij haar
dochter probeerde te redden bij het oversteken, stierf zij na aanrijding door
een auto. Maanden eerder stopte de groei van Jimmy Scott en kreeg hij te horen hoe het met de
genetische fout zat, waaraan ook een broer en twee ooms leden. Zijn vader bleek
niet staat het gezin bijeen te houden en de kinderen raakten verspreid over
weeshuizen en pleeggezinnen. Hierdoor maakte Scott zijn middelbare school nooit
af en waren zijn eerste baantjes schoonmaker in een theater en verzorger bij
een dansensemble.
In 1944 sloot hij zich aan bij
de rondreizende revue van Estelle “Caledonia” Young, en begon hij te zingen in kleine theaters in
het midden westen van de Amerika. In 1948 werd hij zanger bij de band van Hampton
en nam hij in 1949 'Everybody’s Somebody’s Fool' op, dat het tot No. 6 van de
Billboard R&B chart in 1950 bracht. Hij werkte van tijd tot tijd bij
Hampton tot 1953 en trad in dat jaar bij de inauguratie van president Dwight D.
Eisenhower op. Veertig jaar later deed hij hetzelfde bij de inauguratie van
president Bill Clinton.
In de vijftiger jaren maakte
Scott een paar opnames voor kleinere labels, waarbij opnames met een groep die
door pianist Billy Taylor werd geleid. Bovendien trad Scott op in clubs
zowel in New York als in New Jersey en maakte hij opnamen voor het Savoy label,
dat hem ten onrechte presenteerde als een rhythm-and-blueszanger. 1963 werd het jaar van 'Falling in Love Is Wonderful', een LP vol
prachtige ballads. Jimmy Scott was op de top van zijn vocale kunnen. Omdat hij
meende niet meer bij Savoy onder contract te staan, maakte hij opnamen voor het Tangerine label van Ray Charles. Toen
die LP de nodige aandacht bij de radiostations kreeg, dreigde de eigenaar van
het Savoy label, Herman Leblinsky, met juridische actie. Hij claimde een
levenslang contract met Scott te hebben. Dit meningsverschil leidde er toe dat
de nieuw LP van Scott uit de platenbakken verdween. en pas veertig jaar later
opnieuw werd uitgebracht. Ook de LP 'The Source' die het Savoylabel in 1969 zou uitbrengen, bleef op
de planken en verscheen pas officeel in 200. Door deze problemen besloot
Jimmy Scott zijn zangcarrière niet voort te zetten. Hij vestigde zich in
Cleveland en hield zich in leven met baantjes als kok en ziekenhuishulp. Hij
had in die periode een gigantisch drankprobleem dat onder meer bijdroeg aan
vier opeenvolgende huwelijken en scheidingen.
Erkenning en herwaardering van zijn unieke talent kwam geleidelijk aan eind tachtiger jaren en kwam goed op gang in 1991. Scott was jarenlang bevriend met Doc Pomus, schrijver van een aantal klassieke popsongs zoals 'This Magic Moment' en 'Save the Last Dance for Me'. Pomus had gevraagd of Jimmy Scott op zijn begrafenis George and Ira Gershwin’s 'Someone to Watch Over Me' zou willen zingen. Toen Scott begon te zingen, was het publiek aan de grond genageld. Weinigen wisten nog wie Jimmy Scott was. Een van de aanwezigen was Seymour Stein, een stafmedewerker bij Sire Records. Toen rij na rij fluisterend de vraag werd gesteld wie de zanger was, realiseerde Stein zich dat dit Jimmy Scott zou moeten zijn. De dag daarop begonnen de onderhandelingen over een contract en in 1992 verscheen er een nieuwe cd met medewerking van onder meer Kenny Barron, Ron Carter, Grady Tate en David 'Fathead' Newman. 'All the Way' werd overal lovend ontvangen, bereikte no.4 op de Billboard Jazz hitlijst en kreeg een nominatie voor een Grammy. De cd 'Holding Back The Years'werd in oktober 1998 uitgebracht door Artists Only Records en steeg naar no. 14 op de Billboard Jazz Albums hitlijstt. Op de titelsong was het voor het eerst in zijn lange loopbaan dat Jimmy Scott zijn eigen zang overdubde. De cd bevatte veel actuele popsongs zoals 'Nothing Compares 2 U' (geschreven door Prince en beroemd door Sinhead O' Connor), 'Jealous Guy' van John Lennon, 'Almost Blue' van Elvis Costello en 'Sorry Seems To Be The Hardest Word'van Elton John & Bernie Taupin. Jimmy Scott sleet zijn laatste jaren in Las Vegas en bleef tot drie jaar voor zijn overlijden optreden. Hij kon terugzien op een carrière van bijna vijfenzestig jaar. Op 12 juni 2014 overleed hij in zijn huis in Las Vegas. Hij werd 88 jaar.
Bijdrage: C.P. Vincentius
Reacties
Een reactie posten