Red Holloway werd geboren op 31 mei 1927 in Helena, Arkansas. Zijn familie was muzikaal, moeder was pianiste, vader speelde viool. Zijn ouders scheidden toen Holloway nog jong was en zijn moeder nam hem mee naar Chicago. Tot zijn stiefvader hem voor zijn twaalfde verjaardag een tenorsaxofoon gaf, speelde Holloway banjo en mondharmonica. Hij bezocht de DuSable High School, een school die bekend stond vanwege het vele muzikale talent dat daar tot ontwikkeling kwam. Onder de voormalige leerlingen telde de school onder meer Nat King Cole en Dinah Washington. Holloway begon zijn beroepsloopbaan toen hij nog op school zat. De bigband waar hij in speelde werd geleid door Eugene Wright en had onder meer Johny griffin in de gelederen. Op negentienjarige leeftijd werd hij opgeroepen voor miltaire dienst, werd aangesteld als bandleider van de U.S. Fifth Army Band. Na zijn congé keeerde hij terug naar een druk bestaan als beroepsmusicus. Hij leidde vaak zijn eigen combo’s en werkte vaak als sessiemusicus in opnamestudio’s. tot zijn dertigste werkte hij met onder meer met Billie Holiday, Dexter Gordon, Yusef Lateef, Muddy Waters, B.B. King, John Mayall en Roosevelt Sykes ( 1948, “The Honeydripper”). ‘Het maakte mij weinig uit wat voor soort muziek het was,’ zo vertelde hij aan een journalist, ‘ik probeerde gewoon uit hoe ik dat soort muziek kon laten swingen. Dat bleek in de vijftiger jaren ook uit zijn samenwerking met Willie Dixon, Junior Parker, Lloyd Price, Chuck Berry, Ben Webster, Jimmy Rushing, Arthur Prysock, Dakota Staton, Eddie Vinson, Wardell Gray, Sonny Rollins, Red Rodney, Lester Young, Joe Williams, Redd Foxx, Bobby Bland and Aretha Franklin en Lionel Hampton. Hij was in de vijftiger jaren ook aanwezig op een groot aantal opnamen voor de in Chicago gevestigde platenlabels Chance Records, Parrot, United and States en Vee-Jay.
In het midden van de zestiger jaren was funky souljazz populair in de Verenigde Staten en elders, zowel bij het jazzpubliek als bij het poppubliek. Vooral bands met een hammondorgel waren in trek en als lid van de band van Brother Jack Mc Duff deelde Holloway in die groeiende populariteit. Met deze band toerde hij van 1963 tot en met 1966 lang en maakte diverse opnamen. Ook met de opkomende stergitarist George Benson, die deel uit maakte van de band van Mc Duff maakte hij opnamen voor diens eerste soloplaat, New Boss Guitar in 1964. In 1967 verhuisde Holloway naar Los Angeles waar hij twee jaar later zijn band presenteerde in de bekende club The Persian Room. In deze club, bekend als podium voor bekende jazzmusici, trad hij vijftien jaar lang op. Maar The Persian Room had geen monopolie op het werk van Red Holloway. Er waren regelmatig onderbrekingen, waarin hij aan zij eigen loopbaan kon werken. In 1977 ging Holloway op toer met bebopveteraan Sonny Stitt. Ze toerden regelmatig door Europa, Japan en Zuid Amerika. In 1981 deed het duo Amsterdam aan. Ze bleken muzikaal gezien een perfecte combinatie: Stitt een virtuoze bebopper met een fantastische techniek, Holloway meer recht-voor-zijn-raap-swing, maar minstens zo enerverend. Hun samenwerking hield stand tot de dood van Sonny Stitt in 1982. Holloway bleef toeren en bezocht Nederland regelmatig. Gastheer was vaak Rein de Graaff, die de twee tenoren-plus-trio-formule hanteerde. Zo toerde Holloway met de Graaff in 1998 en collega-saxofonist Harold Land en in 2010 met collega-saxofonist Houston Pierson langs de Nederlandse jazzclubs. Met collega-saxofonist Frank Wess verzekerde hij zich in 2003 van de medewerking van organist Dr Lonnie Smith voor de cd Coast to Coast. Zijn laatste opnamen maakte hij onder de veelzeggende titel Go, Red! Go!In hem verliest de jazz een tenorsaxofonist met een groot geluid, een kompas voor goede medemusici en een denderend gevoel voor swing.
Bijdrage: C.P. Vincentius
Reacties
Een reactie posten