We schrijven juni 2013 en horen dat cellist Fred Katz nog steeds op jazzpodia rondwaart. Ooit had ik een prachtig E.P.-tje van het Red Norvo septet met onder meer Jack Montrose saxen en Red
Norvo vibrafoon. Bij verhuizingen verlies je vaak meer dan je denkt. Maar augustus 1957 met Red Norvo is zeker niet het enige moment dat Fred Katz zich met jazz op niveau bezighield. Zijn loopbaan is , als die van zoveel getalenteerde
jazzmuzikanten, dan weer jazz, dan weer amusentsmuziek om den brode. Die grillige route voerde hem van lessen van Pablo Casals, via Harpo van The Marx Brothers, Lenny Bruce, Ornette Coleman tot aan de soundtrack va horrorklasieken als “Little Shop of Horrors”, “The Wasp Woman” en “A Bucket of Blood” van regisseur Roger Corman. Namen? Een van zijn vroegere leerlingen was John Densmore, drummer van The Doors.
Hij is een van de weinige voortijdig schoolverlaters van zijn high school die het op diezelfde high school later tot leraar schopte. Zijn lessen gingen over ethnomusicologie, vergelijkende godsdienstwetenschappen tot aan tovenarij toe. Geboren New Yorker Fred Katz was in de dertiger jaren een ingeschreven lid van de Communistische Partij. Dat belette hem niet om tijdens de Tweede Wereldoorlog in het Amerikaanse leger te dienen en om in die periode twee maal op het Witte Huis in Washington op te treden voor president Franklin D. Roosevelt. Katz begon zijn loopbaan als pianist. Naast Harpo Marx begeleidde hij Tony Bennett, Frankie Laine en Lena Horne, wier begeleidingsorkest hij leidde. Bij Lena Horne maakte hij kennis met drummer Chico Hamilton, in wiens kwintet hij de eerste jazzcellist werd, afgezien van
het kortstondige en tijdelijke cello-avontuur van Oscar Pettiford. Met deze formatie van Chico Hamilton trad Katzj op in de film Maar ook fluitist Paul Horn, vibrafonist Red Norvo en trompettist Pete Rugolo maakten van zijn kwaliteiten graag gebruik. In 1958 zette hij zijn naam onder een plaatopname, waarme Fred Katz zich definitief in de rijen der groten vestigde.'
Folk Songs for Far Out Folk' liet een muzikaal leider en arrangeur van bijzonder klasse zien. Niet de cello stond op de voorgrond, maar een reeks versies van Afrikaanse, Hebreeuwse en Amerikaanse volksmuziek. De bezetting van de nummers verschilt van nummer tot nummer. Voor de drie Afrikaanse liederen bijvoorbeeld, met het explosieve "Mate'ka," als hoogtepunt, vormen trompettisten, waaronder Pete Candoli, Don Fagerquist en Irving Goodman plus een zesmans percussiegroep met onder meer Jack Costanzo en Larry Bunker de bezetting. Bij de vier liederen van Amerikaanse origine valt "Sometimes I Feel Like a Motherless Child" op, dat een bewerking richting cooljazz krijgt met vibrafonist Gene Estes, pianist Johnny Williams en gitarist Billy Bean. Bij de twee van oorsprong Hebreeuwse liederens richt de focus zich op de rietblazers, met uitzondering van bassist Mel Pollen. De speelse benadering van "Ray's Nigun" zet Justin Gordon op basklarinet plus Paul Horn en Buddy Collette op fluit in de schijnwerpers. Samen met diezelfde Buddy Colette leidde Fred Katz in 1981 samen een jazzkwartet in Los Angeles. Door zijn uitgebreide klassieke opleiding kan Katz bijna iedere partituur met gemak en bravoure lezen en spelen. Zijn ervaringen met jazz maakten hem tot een bekwaam improvisator op een instrument dat veel van de bespeler vergt. Geen verleden tijd; ondanks zijn negentig jaren treedt Fred
Katz als pianist en cellist ook in 2013 op, begeleid door de klezmerband Hot Pstromi. Op het repertoire staat Katz' eigen compositie “Baal Shem Tov” en een aantal tradionele Hebreeuwse liederen die in de bewerking van Katz een stevige
jazzinjectie krijgen.
Bijdrage: C.P. Vincentius
Reacties
Een reactie posten